de roofvogels onder de insecten

PETER DE BOER, ECOLOOG EN LIBELLENSPECIALIST
Interview en portretteN: Mary van der Graaf

Met een verrekijker om zijn nek en een net in zijn hand staat Peter de Boer, directeur van ecologisch adviesbureau FaunaX bij de ijsbaan van Beetsterzwaag. Hij heeft zojuist een grote libel gevangen, geen gemakkelijke klus bij dit warme weer want de libellen zijn dan supersnel. Voorzichtig haalt hij het beest uit het net om te laten zien hoe ingenieus de lichaamsbouw is. Grote ogen, een groen dik borststuk met grote poten en een slank hemelsblauw achterlijf. Het is een Grote Keizerlibel, de grootste soort in Nederland die in lengte varieert van zesenhalf tot achtenhalf centimeter. “De stand van de vleugels en poten zijn ideaal om al vliegend prooien te grijpen,” legt hij uit terwijl hij de ‘Grote Keizer’ bij de poten vasthoudt. Als de libel begint te bijten pakt hij hem toch maar bij de vleugels. Met de juiste greep is er niets aan de hand dus na het fotomoment zoeft het insect gewoon weer weg.

In het beekdal van het Koningsdiep komen maar liefst 40 van de 71 in Nederland levende libellensoorten voor. Soorten met tot de verbeelding sprekende namen als Azuurwaterjuffer, Lantaarntje, Watersnuffel of Paardenbijter. “Veertig soorten, kan het mooier, daar kan de Drentsche Aa nog een puntje aan zuigen”, roept de Boer. Hij is verguld met de soortenrijkdom omdat dit duidt op veel variatie in water- en oevervegetatie, een goede waterkwaliteit en goed beheer. Een compleet ander beeld dan de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw. “Door vervuiling van het water verdwenen veel soorten. Maar door maatregelen van de overheid en natuurbeheerders verbeterde de water- en daarmee ook de natuurkwaliteit van de natuurgebieden. Hier zie je hoe goed die ingrepen zich uitbetalen.”

Donderjagen
Elk vennetje rond Beetsterzwaag waar libellen leven kent hij. Vanaf zijn tienertijd struinde hij de omgeving af om de insecten te onderzoeken. “Ik ben begonnen als vogelaar, maar toen ik alle vogels zo’n beetje kende, richtte ik me op libellen. Dat was ook een veel onbekender terrein omdat maar weinig mensen zich er mee bezighielden.” Ondertussen is de Boer een gerenommeerd expert waarvan in 2014 het boek ‘Libellenrijk Fryslân’ verscheen. 

“De libellen die je ziet rondvliegen zijn mannetjes. Ze zijn aan het donderjagen, ze willen een territorium afbakenen en vrouwtjes pakken. Als je goed leert kijken, is er zoveel te zien.” Hij vertelt dat libellen het grootste deel van hun leven onder water als larve doorbrengen. Sommige soorten een paar maanden, anderen een paar jaar. De larven eten andere waterbeestjes maar worden zelf ook door tal van dieren gegeten. Op een gegeven moment kruipen ze via een stengel uit het water, het larvehuidje barst en door zich met lichaamsvloeistof op te pompen wordt het verfrommelde dier langzaam een kleurrijke libel. Een proces dat zich ter plekke blijkt af te spelen. “Verdorie, die stengels had ik bijna vertrapt,” mompelt De Boer als hij twee ‘uitsluipende’ libellen ontdekt. “Ze zijn lastig te zien, dus het is maar goed dat er niet veel mensen rondlopen.”

Dip, dip, dip
Volwassen libellen, die afhankelijk van de soort één tot acht weken leven, gaan eerst energiereserves opbouwen. Ze eten onder andere muggen, knutten, dazen, wespen en elkaar. De Boer vindt het toppredatoren. “Het zijn de roofvogels onder de insecten. Sommige halen snelheden van tachtig kilometer per uur en ze zijn enorm wendbaar. Toch worden deze acrobaten op hun beurt weer gepakt door boomvalken, zwaluwen en bijeneters.”
Het korte leven van rondvliegende libellen dient twee doelen. Ze zorgen voor de voortplanting en voor verspreiding naar andere gebieden. Terwijl De Boer de levenscyclus van de libel uitlegt, onderbreekt hij plots zijn verhaal. “Oh, ei afzet. Zie je dat, dip, dip, dip op het water. Dat is een vrouwtje die haar eitjes deponeert. Dit zie je niet vaak, want vrouwtjes zijn schuw.”

Libellen geven volgens De Boer een goed beeld van de biodiversiteit en kwaliteit van natte natuur. De insecten verschaffen hem informatie die hij voor zijn werk gebruikt. “Als je bepaalde soorten verwacht en die blijken er niet te zijn, dan weet je dat er iets aan de hand is. Dan ga je puzzelen en oplossingen bedenken die de natuur weer in balans brengen. Vaak is er met simpele goedkope ingrepen veel te bereiken.”

Het roer moet om
Ondanks zijn passie voor libellen besteedt De Boer tegenwoordig veel tijd aan onderzoek naar zweefvliegen. Deze groep insecten met wel 360 soorten in Nederland vindt hij zeker zo interessant omdat ze een indicatie geven van de biodiversiteit in bossen en velden. Ze leven van nectar en stuifmeel, net als bijen. De Boer maakt zich grote zorgen over dit soort insecten doordat ze in rap tempo achteruitgaan. Oorzaak is het gebruik van bestrijdingsmiddelen met neonicotinoïden en te weinig voedsel. “In weilanden is niets meer te vinden en de bermen staan wel vol met koolzaad, maar het zaad dat daar gebruikt wordt bevat weer een coating met neonicotinoïden. Als bijen daarvan snoepen leggen ze op den duur ook het lootje. In Japan zijn eilanden waar geen bijen meer voorkomen en waar ze de bestuiving van groente en fruit met de hand doen. Stel je voor dat we dat hier ook moeten doen.” 

Volgens De Boer moet het roer om en iedereen kan daaraan bijdragen. Eenvoudig maar belangrijk is het maken van insectvriendelijke tuinen. Het gazon niet helemaal maaien maar stukjes laten staan voor later in het seizoen, een mix van bloemen en struiken die het jaar rond voedsel voor insecten leveren, rommelige hoekjes, een insectenhotel en geen onkruidverdelgers gebruiken. Daarmee is rustgevend insectengezoem gegarandeerd.